NEN4001 info; Algemene aandachtspunten

NEN4001 en de REOB regeling

Ieder REOB erkend brandblusser onderhoudsbedrijf behoort in het bezit te zijn van de nieuwste versie van de NEN 4001. (verkrijgbaar via www.nen.nl ) Hieronder de praktische aspecten van deze norm.
Bij het projecteren van brandblussers op een locatie moet er rekening gehouden worden met de volgende randvoorwaarden:

Projectering volgens de NEN 4001:

De projecteringsdeskundige blustoestellen  moet van de locatie een RI & E maken van de indeling, het gebruik en de aanwezige normale en bijzondere risico’s. Hieruit volgen een projecteringszonering en een ontwerp met keuze van de juiste aantallen en typen blustoestellen.

In het ontwerp wordt ten minste schriftelijk vastgelegd:
— brandrisico per projecteringszone (laag, normaal, hoog);
— omschrijving van de locatie, de indeling van de locatie en de projecteringszones;
— omschrijving van de normale en bijzondere brandrisico’s;
— beschrijving van het type blustoestel en de locatie per type (brandklasse);
— beschrijving van de noodzakelijke plaatsaanduiding door veiligheidstekens;
— ontstekingsbronnen.

OPMERKING 1 Voor zover brandslanghaspels haspels volgens het Bouwbesluit  in gebouwen geprojecteerd zijn,worden deze als bluseenheid meegenomen bij het projecteren, mits de aanduiding van de brandklasse van de aanwezige blustoestellen dit toelaat. (let op gecorrigeerde loopafstand en verkeers-/ verblijfsruimte.

OPMERKING 2 Voor normale risico’s kan het ontwerp in tabelvorm worden uitgevoerd. Voor meer bijzondere risico’s is het aan te bevelen om de projecteringszones en de toe te passen blustoestellen en brandslanghaspels op plattegronden aan te geven.

Brandklassen :

De gekozen blusstof moet geschikt zijn voor het meest waarschijnlijke type brand in het gebied waarvoor het blustoestel bedoeld is.

Branden in elektrische apparatuur onder spanning :

Alle blustoestellen die worden geïnstalleerd in de nabijheid van elektrische apparatuur onder spanning, moeten geschikt zijn om deze apparatuur te kunnen blussen zonder risico voor de gebruiker. Blustoestellen met als blusstof bluspoeder, CO 2 of chemische blusgassen kunnen hiervoor worden gebruikt. Blustoestellen met als blusstof water, water met toevoegingen of schuim mogen alleen op elektrische apparatuur onder spanning worden gebruikt als met goed gevolg de diëlektrische beproeving volgens NEN-EN 3-7 uitgevoerd
is.

Worplengte en worphoogte

De verschillende typen blustoestellen hebben verschillende worplengten. CO 2-blustoestellen (draagbaar en verrijdbaar) hebben een worplengte van ca. 1 m.

Overige draagbare blustoestellen hebben een worplengte van 2 tot 6 m. Overige verrijdbare blustoestellen hebben een worplengte van meer dan 5 m.

De aangegeven worplengten zijn van toepassing in horizontale richting.
Indien bepaalde brandrisico’s zich op een hoogte groter dan 2,5 m bevinden, dan moet worden gecontroleerd worden of de worphoogte van het blustoestel voldoende is om deze objecten te bereiken

Er zijn tegenwoordig ook verrijdbare blustoestellen in de handel met een extra grote worphoogte van ca. 11 meter. Deze voldoen vaak niet meer aan de dielektrische test.

Gehinderde waarneming

Het gebruik van een poederblusser in een besloten ruimte zal de waarneming sterk hinderen, waardoor ontruiming, redding van mensen en dieren en andere noodmaatregelen extra kunnen worden bemoeilijkt. In dergelijke gevallen hebben water- of schuimblussers de voorkeur.

Omgevingstemperatuur

De werking van blustoestellen wordt beïnvloed door de omgevingstemperatuur. Op de volgens NEN-EN 3-7 gekeurde blustoestellen is op het etiket aangegeven binnen welke gebruikstemperaturen het blustoestel kan worden ingezet. Blustoestellen mogen niet worden blootgesteld aan temperaturen buiten de aangegeven gebruikstemperaturen.

Gevaren veroorzaakt door de blusstof

Blusstoffen zijn niet gevaarlijk voor de gezondheid wanneer ze worden gebruikt voor het doel waarvoor ze bestemd zijn. De leverancier van het blustoestel kan op aanvraag advies geven over inzetbaarheid en toxiciteit van de verschillende blusstoffen. Het gebruik van een CO 2-blustoestel in een besloten ruimte zal leiden tot een verlaging van de zuurstofconcentratie, hetgeen bewustzijnsvermindering en verstikking kan veroorzaken. Deze blustoestellen
mogen daarom niet worden geprojecteerd in of ten behoeve van kleine ruimten. Per kg CO2 moet ten minste 12,5 m3 ruimte aanwezig zijn. OPMERKING Een CO 2 -blustoestel met een inhoud van 2 kg mag uitsluitend in ruimten groter dan 25 m3 worden gebruikt; een CO 2 -blustoestel met een inhoud van 5 kg mag uitsluitend in ruimten groter dan 62,5 m 3 worden gebruikt.

Nevenschade :

Blusstoffen kunnen schade toebrengen aan materialen die niet direct bij de brand betrokken zijn. Dit noemt men nevenschade. Hoewel de selectie van blustoestellen primair geschiedt op basis van effectiviteit en veiligheid, moet bij de keuze van de blusstof rekening worden gehouden met het risico van nevenschade

Bepaling van de vereiste blustoestellen :

De beveiliging van een gebouw omvat:
— basisbeveiliging
— aanvullende beveiliging voor specifieke brandrisico’s

Basisbeveiliging :

Het vereiste aantal blustoestellen hangt af van:
— de projecteringszone
— de basisbeveiligingseenheid
— de maximale loopafstand tot het dichtstbijzijnde blustoestel
— de eventuele aanwezigheid van brandslanghaspels

Projecteringszones

Om tot een juiste bepaling van het aantal blustoestellen te komen, wordt als eerste het gebouw ingedeeld in projecteringszones. Een projecteringszone is gedefinieerd als een gebied:
— waarin eenzelfde soort activiteiten wordt uitgevoerd (kantoor, fabriek, opslag);
— waarin in hoofdzaak één belangrijkste brandklasse kan worden onderscheiden
     (brandklasse A, B, C, D of F);
— waarvan alle individuele ruimten met elkaar in verbinding staan.

De projecteringszones komen vaak overeen met de brandcompartimentering van een gebouw. Het vereiste aantal blustoestellen wordt bepaald per projecteringszone in het gebouw. Op locaties waar een bovengemiddeld brandgevaar bestaat kunnen aanvullende blusmiddelen noodzakelijk zijn.
Ruimten in een gebouw worden als afzonderlijke projecteringszones aangemerkt:
— als ze niet aangrenzend zijn (situatie A);
— ze aangrenzend zijn maar gescheiden door obstakels die de bereikbaarheid van een brandblusser in geval van brand verhinderen (situatie B).

Deuren die in de normale bedrijfssituatie afgesloten zijn, hinderen de bereikbaarheid van blusmiddelen en maken het noodzakelijk om de ruimten aan weerszijden van de deur als aparte projecteringszones te definiëren.





Deuren die in de normale bedrijfssituatie afgesloten zijn, hinderen de bereikbaarheid van blusmiddelen en maken het noodzakelijk om de ruimten aan weerszijden van de deur als aparte projecteringszones te definiëren.

Gebieden aan weerszijden van een brandwerende scheiding met of zonder openingen, worden beschouwd als gebieden die niet met elkaar in verbinding staan en vormen daarom altijd twee aparte projecteringszones.

Basisbeveiligingseenheid :

De projectering van blustoestellen (type, aantal, plaats) is afhankelijk van de inhoud van de toestellen, de gebruiksfunctie van de projecteringszone, de aanwezigheid van brandslanghaspels en de maximale loopafstand.

De effectiviteit van de inzet van een blustoestel wordt niet alleen bepaald door de blusstof, maar ook door de reactiesnelheid, loopafstand, geoefendheid van de gebruiker en spuitduur (inhoud) van het blustoestel. Blustoestellen die worden ingezet als basisbeveiligingseenheid moeten voldoen aan de prestatie-eisen van de norm NEN-EN 3-7.

CO2 brandblussers :

Blustoestellen met CO 2 als blusstof worden niet toegepast voor de basisbeveiliging van gebouwen, maar worden aanbevolen voor de aanvullende beveiliging van bijvoorbeeld gevoelige apparatuur of kleine klasse-B-brandrisico’s.

Maximale loopafstand :

De blustoestellen moeten zo worden geplaatst dat de loopafstand van enig punt binnen de projecteringszone tot het dichtstbijzijnde blustoestel niet meer is dan 20 m.

Bij brandslanghaspels geldt er ook nog een maximale gecorrigeerde loopafstand en het verschil tussen verkeersruimtes en gebruiksruimtes. In verkeersruimtes mogen geen obstakels staan. In gebruiksruimtes staan deze er meestal wel zoals magazijnstellingen; machines; bureaus enz. Daar moet er een correctie aangebracht worden van (verkeersruimte = slanglengte x 100% maar verblijfsruimte is slanglengte gedeeld door 150%)